1917 Peternella Brijder

geschreven door Klaas Clements, met inbreng van enkele anderen

Liefhebbend, zorgzaam en taai

Op 12 mei 1917, in het jaar van de Russische revolutie en midden in de Eerste Wereldoorlog wordt in Kampen een dochtertje geboren in het gezin van Klaas Brijder en Alijda Bax.

Zij is, na Rika en Jacob, het derde kind van dit schippersechtpaar. De eerste dag heet ze Roosje, maar als vader thuiskomt van een reis met het schip, noemt hij haar Peternella, naar zijn vader Peter. Haar roepnaam zal Nellie zijn.

De eerste dagen zijn spannend: zal dit zwakke meisje het wel overleven? De dokter is pessimistisch: “Die zal de volgende dag niet halen”. Het meisje haalt het echter wel en vecht zich taai het leven in. Het zal een levensmotto worden: strijden voor overleven, strijden om zich te bewijzen, strijden om zich een plaats te verwerven, strijden om op te bouwen, strijden om vast te houden.

De eerste acht jaar van haar leven brengt Nellie door op de ‘Linquenda’, het zeilvrachtschip waarmee Klaas Brijder o.a. turf vervoert over rivieren en kanalen, maar ook over de Zuiderzee, want de afsluitdijk was nog niet aangelegd. Veel maakt ze mee, veel slaat ze in haar herinneringen op, veel vertelt ze er later over. De windstille dagen, waarbij het schip met de vaartboom moet worden voortgeduwd, de stormen, het aanleggen op eilanden als Urk en Schokland, het water, de angst, de saamhorigheid, het harde werken.

Haar kinderen, opgegroeid in een doodgewoon rijtjeshuis achter de glasfabriek, luisterden ademloos naar de avontuurlijke verhalen, die uit een spannend jongensboek leken te komen. Hoe er schipbreuk wordt geleden tijdens een storm op de Waal. De paniek die er heerst als de kachel omvalt en er brand uit dreigt te breken en pleegzusje Riek met haar blote handen de kolen vastpakt en overboord werpt. Maar ook de dankbaarheid jegens God na het behoud. En toen het bericht dat het schip van oom Peter verloren was gegaan, maar de opvarenden gelukkig gered. Twee broers en nog maar één schip. De beslissing wordt genomen dat Klaas Brijder zich in Leerdam gaat vestigen als brandstofhandelaar, terwijl broer Peter de Linquenda overneemt om turf en steenkool aan te voeren. En zo komt Nellie Brijder in Leerdam te wonen. Ze zou daar ruim 80 jaar van haar leven doorbrengen.

Over de naam ‘Linquenda’: zie onderaan dit opstel.

Nel, met witte kraag voor de meester, Jaap links vooraan in matrozenpak

Nel Brijder gaat op haar 8e jaar naar de Bergstraatschool, alwaar zij zeven klassen volmaakt. In het begin is het even wennen, met haar Kampens dialect. Sommige klanken zijn lastig. Is de kleur van die mantel nou bruin of broen of gruin of groen?

Dat dialect fascineerde de kinderen heel erg. Thuis sprak zij heel normaal en met een tongpunt-r. Maar bij oma Brijder op de Hoogstraat sprak ze opeens een heel raar taaltje en ging ze ‘brouwen’. Helemaal interessant werd het als oma ‘pien in de rugge’ of  ‘pien in de boek’ had. En als je te veel vroeg zei oma: ‘Wiesneuze, zolt in ’t buultien’.

Nel Brijder is een gemiddelde leerling, die grossiert in zessen en zevens. Van leren houdt zij niet zo erg, van de juffen en meesters is ze bang. Vriendinnetjes heeft ze genoeg, want ze is erg op gezelligheid gesteld. Op zaterdag, als ze van school naar huis loopt, passeert ze een rijtje huizen waar joden wonen. Vaak wordt ze binnengeroepen om het gas aan te steken voor de joodse mevrouw, omdat zij dat op sabbat niet mag.

Het gezin is inmiddels uitgegroeid tot 7 mensen: vader, moeder, Riek, Jaap, Nellie, Klaas en Leida.

Na school – ze is dan ongeveer 15 jaar – gaat ze werken. Ze heeft verschillende baantjes. Ze komt in de huishouding bij de mevrouw Neet, de vrouw van de bekende bakker aan de Vlietskant. Mevrouw Neet is streng en ze moet hard werken voor haar rijksdaalder per week. Ook bezorgt ze hoeden van hoedenzaak Lenselink thuis bij de klanten en loopt dan soms naar Oosterwijk en weer terug. Natuurlijk is er thuis ook van alles te doen met een bloeiende kolenzaak en een ziekelijke moeder. Toch is er ook tijd genoeg voor ontspanning. Als opgeschoten puber wordt ze lid van de oranjegarde en heeft daar vreselijk veel plezier. Foto’s uit die tijd laten Nel zien, temidden van vele vrienden en vriendinnen.

Inmiddels is het op de Hoogstraat erg gezellig wonen. Slager Arie de Kruijf met zijn droge humor, de meiden van De Jager (Japie en Judith), Simon de Ketellapper (die wel een slokje lustte), later ook melkboer Mees ’t Lam met zijn vrouw Maai en smid Jaap Visee, even verderop barbier Van de Wetering en boekhandel Van Kralingen… de straat zou zó integraal kunnen worden opgenomen in het Zuiderzeemuseum. En dan die heerlijke geur die er hing in de winkel van bakker Van Kuilenburg op de hoek van de Kerkstraat en de Fonteinstraat.

Ze heeft een eerste vriendje, Wichert uit Kampen, maar die is uiteindelijk toch wat al te dol voor haar. Hij staat op zijn kop, is zo vlug als water en maakt overal gekheid van. Nee, daar is Nel nou toch weer iets te serieus voor. Wichert blijft een goede vriend, maar Nel kijkt toch even verder.

Dan komt Nico, de jongste telg uit het kinderrijke gezin van Gerrit en Wijntje Clements. Nico werkt als glasslijper op de onvermijdelijke glasfabriek, waar alle jonge jongens nu eenmaal gaan werken, tenzij ze het zoontje van de burgemeester, de dokter of de dominee zijn.

Het dubbel huwelijk

Jong is Nico inmiddels al niet meer. Hij is in de dertig, terwijl Nel ruim 11 jaar jonger is. Op 27 augustus 1941 trouwen ze, op dezelfde dag als broer Jaap en schoonzuster Grietje. Ondanks de oorlogstijd moet het toch een mooi feest zijn geweest met trouwjurken, bruidsmeisjes, koetsen en bruidsuikers.

Het paar woont de eerste jaren op de Hoogstaat, in de benedenwoning onder opa en oma Brijder en naast broer Jaap. Gerrit wordt geboren in 1942. Hoewel het eten schaars is, groeit hij voorspoedig op. Een spannend verhaal uit die tijd vertelt hoe hij als peuter het woord ‘mof’ krijgt aangeleerd van een jonge knul, die wel eens op bezoek komt. Mama weet niet hoe hard ze met Gerrit op de arm moet weglopen als hij roept: ‘Mof eten’ tegen een groepje schaftende Duitsers.

Als de oorlog voorbij is, wordt Lijdie geboren (1946). En enkele jaren later verhuist het gezinnetje naar een spiksplinternieuw huis in de Lingestraat ofwel ‘achter de pijp’, zoals deze wijk in de volksmond wordt genoemd. Met die verhuizing komt ze onder het toeziend oog van oma Brijder vandaan.

Thuis in de Lingestraat

Willie wordt in 1950 geboren en Klaas volgt in 1953. Dan is het gezin compleet en breekt er een prachtige tijd aan. Nederland is in opbouw, van de vrijheid wordt genoten en het is kneuterig gezellig eind vijftiger en begin zestiger jaren. Er is ‘radiodistributie’ met Hilversum I en II. De NCRV is favoriet, vooral het hoorspel op de donderdagavond en Johan Bodegraven met zijn ‘hamvraag’. Eten en drinken is er ook genoeg. Op zaterdagavond gaan er twee tom poezen in zessen en op zondag worden er, naast het stukje vlees en de aardappelen, donkerrood gestoofde peertjes gegeten met pudding toe. ‘s Middags zijn er olienootjes op een krant en pindarotsjes bij de thee.

Nel Brijder blijkt een geweldige moeder te zijn voor haar jonge kinderen. Niets is haar te veel. Ze verzint steeds weer nieuwe spelletjes en vriendjes en vriendinnetjes zijn altijd welkom. Logeren is altijd mogelijk in het kleine huisje en mee-eten ook. De verjaardagen worden complete feesten met eigengemaakt gebak en limonade. Er worden spelletjes gedaan als ‘alle vogels vliegen’, ‘blindenmannetje’ en ‘pand verbeuren’. ’s Zomers wordt er een tent gebouwd met behulp van kleden, de bezem en de strategisch opgestelde goudenregenboom. Van verkruimelde biscuitjes en water wordt een papje gemaakt en nog opgegeten ook! Mama Nel geniet met volle teugen. Ze heeft gevoel voor humor. Ze lacht graag en veel en de keren dat ze de slappe lach heeft zijn niet weinig.

Elk jaar in de zomer gaat het gezin op vakantie, één week, later zelfs twee. Uiteraard op de fiets, naar één of ander verbouwd kippenhok. Maar plezier hebben ze, samen met de familie De Groot, oom Huib en tante Jantje en natuurlijk Tina en Alie. Heel bijzonder, een gereformeerd vrijgemaakte familie met een hervormd gezin. Prachtig! Om beurten nemen oom Huib en papa Nico het tafelgebed en het bijbellezen voor hun rekening. Het toont aan dat er thuis geen enge, beperkte blik was als het over het geloof ging. Van ‘doordravende vrijgemaakten’ moesten Nico en Nel niet zoveel hebben.

Intussen blijkt Nels hart groot te zijn voor anderen, met name minder bedeelden of mensen in moeilijkheden. Ze werkt zich een slag in de rondte, thuis en bij anderen. Als er ziekte is of er is een baby geboren, komt Nel wassen, strijken, stofzuigen, ramen lappen en kinderen naar bed helpen. Fietsen poetsen bij Judith doet ze graag, want dan kan ze wat bijverdienen – niet onbelangrijk met vier opgroeiende kinderen. Maar of het nu betaald is of niet, zoals het schoonmaken van de kerk – samen met kosteres Nadja –, werken zit in haar bloed.

Op zondagmorgen, uit de kerk, wordt er bij oma Brijder op de Hoogstraat koffie gedronken. In voorkamer hangt een tekening van een schip in de storm. Bovenin de mast wappert een vlag met een kruis erop. Onderaan staat de tekst: Met ’t kruis in top, zoo varen wij, door ’t wereldtij, ten hoogen hemel op. Het doet denken aan het lied van Johannes de Heer, dat vaak en graag werd gezongen in het schippersgezin Brijder: ’t Scheepke onder Jezus’ hoede. Het paste helemaal bij Nel Brijder,

Moeder zijn van kleine kinderen, ja dat vindt zij geweldig! Moeder zijn van puberende kinderen, dat is weer wat anders. Kinderen die grenzen opzoeken, kinderen die een eigen mening ontwikkelen en die ook nog eens ventileren… hiermee heeft Nel duidelijk meer moeite, want… het is toch wel heel fijn als iedereen haar mening deelt… Naast warmte, behulpzaamheid en werkzaamheid is koppigheid een belangrijke karaktereigenschap. Taai is ze, op alle gebied. Als ze iets in haar hoofd heeft…

Oma Nel met kleindochter Ellen

Nico en Nel zien hun kinderen partners zoeken en krijgen; zien ze één voor één vertrekken en terugkeren met kleinkinderen. De geschiedenis herhaalt zich.

Oma Nel ‘werpt’ zich op de kleinkinderen en ís ook een geweldige oma, die van alles uit de kast haalt om de kleinkinderen een plezier te doen. Oppassen, kinderen uit school halen, wandelen, fietsen, spelletjes doen, poppenkleertjes maken, pannenkoeken bakken, logeren, in september al beginnen met het inkopen van Sinterklaascadeautjes. Het zit allemaal in het programma! En hier en daar wordt er ook nog wat aan de opvoeding toegevoegd, wat de ouders – uiteraard per ongeluk – hebben laten liggen. Maar ze zegt er wel bij: “Jongens, jullie weten: ik wil me nergens mee bemoeien…”

Intussen is Nico gepensioneerd. Hij geniet van puzzelen, lezen en fietsen, naast zijn ambtswerk in de kerk. Nel vult het ambt der gelovigen praktisch in. Veel middagen brengt ze door bij oude, alleenstaande dames. Het zijn niet altijd de vrolijkste bezoekjes, maar ze doet het trouw. Eén keer wordt ze boos op een oude, totaal verzuurde nicht, die maar lelijk blijft doen en het vloeken ook niet schuwt. “Als je nog één keer vloekt, kom ik hier nooit meer!” zegt Nel en terstond houdt deze nicht zich in en bewaart zij haar uitgebreide vocabulaire voor andere mensen.

Nico en Nel houden van elkaar, maar zijn totaal verschillende persoonlijkheden. Op sommige gebieden kunnen ze niet met elkaar meedoen. Hij was een voorbeeld in verstandelijk redeneren, nauwgezet handelen, gestructureerd werken, zij was een voorbeeld in normen en waarden op gevoel, klaar staan voor anderen, jezelf wegcijferen.

Nico leest en studeert en legt op elke taal- of stijlfout een zak zout. Nel vindt dit allemaal maar onzin. Tot het laatste toe blijft ze vleesch en visch met ‘sch’ schrijven, alsof er in de dertiger jaren nooit een minister Marchant is geweest. Nico haakt, op zijn beurt, af bij Nels sociale werk. Daarvoor is hij totaal ongeschikt.

50 jaar getrouwd (27 augustus 1991)

Inmiddels zijn beiden op hoge leeftijd gekomen. Er komt opnieuw een generatie bij van achterkleinkinderen. Aan opa Nico gaat dit min of meer voorbij, maar oma Nel geniet ook nu weer volop van deze kinderen, al laat haar leeftijd het niet meer toe dat zij zich nog kan uitsloven voor de kleintjes.

Op 14 april 2000 overlijdt Nico op 94-jarige leeftijd. Nel heeft het daar erg moeilijk mee. Ze gaat tobben en belandt een paar keer in het ziekenhuis, o.a. door problemen met haar hart. Ze peinst er niet over om de dingen langzaamaan los te laten. Intens wil ze meeleven met alles en iedereen.

80 jaar (12 mei 1997)

In deze jaren krijgt ze veel terug van wat zij voor anderen heeft gedaan. Zorgzame en behulpzame buren en vrienden, die poolshoogte kwamen nemen als ze haar even niet zagen; die boodschappen voor haar deden; die haar regelmatig bezochten; die hielpen bij de boekhouding en de belastingpapieren. Kerkgenoten die aandacht gaven door bezoekjes, kaarten, brieven en telefoontjes en die de liturgie in groot lettertype printten en thuisbezorgden voor bij de kerktelefoon. Stoere jongens van 15, 16 jaar die zich er niet voor schaamden om naast haar te gaan zitten in de kerk om de liederen en bijbelgedeelten voor haar op te zoeken.

Ze viert haar 89e verjaardag temidden van haar gezin met een uitgebreide maaltijd, waarbij bijna iedereen aanwezig is.

Ze straalt!

Het blijkt haar laatste verjaardag te zijn geweest.

De laatste maanden heeft ze veel getobd, lichamelijk en geestelijk. Ze twijfelde aan haar rol in het leven, maar stelde ook, zoals op de rouwkaart stond, haar vertrouwen op de Heer haar God.

Willy was erbij toen ze zondagnacht 25 september 2006 is overleden.

Linquenda tellus, et domus, et placens uxor: (een spreuk van Horatio) eens moeten wij deze grond, dit huis en de dierbare echtgenote verlaten. Mensen die hun schip of hun huis Linquenda noemen hebben het besef dat ze eenmaal alles moeten achterlaten. Voor een mens alles los kan laten moet hij veel overwinnen. Nel Brijder heeft dat zo heel sterk beleefd. De gehechtheid aan mensen en dingen, de afhankelijkheid ervan, het vertrouwen erop, de trots, de zeggenschap erover, het gaat allemaal voorbij.

Vader en moeder Brijder-Bax met Jaap en Nellie op de Linquenda (omstreeks 1920)

Deze tekst is gebaseerd op de toespraak die Klaas Clements heeft gehouden op de begrafenis op 29 september 2006, mede namens kinderen en kleinkinderen en achterkleinkinderen.